top of page
Zoeken
rafnjotea

Ingebeelde tegenpolen

Bijgewerkt op: 14 mei 2021

Terwijl in ons land vandaag het voortraject gestart is voor het proces rond de aanslagen van 22 maart 2016, zit Frankrijk middenin een van haar belangrijkste terrorismeprocessen: dat rond de aanslag op Charlie Hebdo. Op 7 januari 2015 drongen twee islamistische broers de kantoren van het satirische tijdschrift in Parijs binnen en schoten 12 werknemers dood. De daarop gelanceerde hashtag #JeSuisCharlie was alomtegenwoordig op de sociale media en op straat en kwam synoniem te staan met steun aan vrije meningsuiting.


Omdat Charlie Hebdo zelf ook verslag doet van het proces, is de website actiever dan ooit. Maar alle #JeSuisCharlie’s ten spijt, voelen de medewerkers zich in de bijna zes jaar die intussen gepasseerd zijn vooral in de steek gelaten door de excuuscultuur van ‘laf links’. Begin dit jaar schreef hoofdredacteur Riss in een editoriaal hoe ze vroeger hun middelvinger opstaken naar god, het leger, de Kerk en de staat, maar dat ze dat nu moeten beginnen doen naar tirannieke verenigingen, navelstaarders en bloggers ‘die hen op de vingers tikken zoals kleinburgerlijke leraars op school’. Cancel culture is volgens Charlie Hebdo de nieuwe fatwa van links. Waar politieke correctheid vroeger ging over het bestrijden van racisme, vrouwenhaat of homofobie, is het nu verworden tot een dogma dat voornaamwoorden oplegt of verbiedt en het gebruik van kwetsende woorden afraadt.


Riss lijkt te wijzen op een spanning die het afgelopen decennium, mede door verschillende terroristische aanslagen, enorm verscherpt is, namelijk die tussen het recht op vrije meningsuiting en het verbod op discriminatie. Ik moet denken aan mijn eigen opvattingen. Aan de opiniestukken die ik de afgelopen jaren geschreven heb, over de pietenkwestie, over gendervraagstukken. Klopt het, wat Riss beweert? Is de politieke correctheid doorgeschoten? Wat ‘mag’ er nog? Hoezeer is het feit dat iets kwetsend is voldoende om het in de ban te willen doen? Ik ben tegen Zwarte Piet omdat het raciaal stereotyperend is en dus discriminatie in de hand kan werken. Vind ik Mohamedcartoons dan religieus stereotyperend? En als ik dat vind, in hoeverre ben ik dan tegen vrije meningsuiting?


Ik merk dat ik heel snel in tegenstellingen begin te denken. We hebben de neiging om op een democratische as die twee begrippen als polen tegenover elkaar te plaatsen. Willen we meer van het ene, dan dringen we daardoor het andere terug. Maar vrijheid van meningsuiting en antidiscriminatie zijn geen communicerende vaten. Het zijn ook geen absolute begrippen met harde, duidelijke grenzen. Neen, wie beide ideeën omarmt, staat per definitie een grijze zone toe. Een zone waarin je zowel tegen beledigingen kan zijn als voor de vrijheid van meningsuiting. Het overgrote deel van de bevolking bevindt zich ideologisch ergens in die zone. Laten we het dus minder hebben over de clash tussen vrije meningsuiting en antidiscriminatie en meer over hoe we die begrippen tegelijk kunnen vormgeven in de grijze zone die de samenleving is.


Verschenen in De Standaard op 7 december 2020



12 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page