5-4. Wisselen van kant. Een korte drinkpauze, wat snel gezwans, en hop, opnieuw volle focus. We moeten breaken, anders is het afgelopen.
Mijn vrienden en ik zijn volledig in de ban van de padelhype. Padel, omschreven als een mix van tennis en squash, maakt al een tijdje furore in Europa, vooral in de hogere middenklasse. Het is een fantastisch leuk spel, veel laagdrempeliger dan tennis, even competitief maar minder vermoeiend door het kleinere terrein en het feit dat de muren meespelen, waardoor je diepe ballen niet per se moet gaan terughalen. Je wacht gewoon tot ze tegen de wand botsen om dan alsnog je slag te slaan. Ik had er al een paar jaar geleden van gehoord, maar het heeft tot nu geduurd voor ik overstag gegaan ben.
We hebben een ambigue relatie met hypes. Die zomaar volgen zien we als iets voor stakkers zonder ruggengraat, maar tegelijkertijd hebben we de drang om erin mee te gaan. Dat laatste doen we ook massaal - anders zouden het geen hypes zijn - maar dan vaak met een soort disclaimer waarmee we ons er alsnog buiten proberen te plaatsen. Ik zag het met de opkomst van het hipsterdom. Mannen begonnen en masse naar de barbershop te gaan en slurpten flat whites met havermelk op hun yogamat, maar praatten geen enkele keer over hipsters in de eerste persoon. Nu zie ik het bij mezelf, wanneer wij met bedrijfswagens naar het padelcentrum carpoolen om daar twee dure veldjes te huren en tussen gelijkgestemden tegen een bal te meppen. Maar nee, we zijn niet zoals die andere spelers, hoor. Met hun … eh … met hun sportkleren van het A-merk en hun drinkbussen. En stralen onze Audi's niet nog wat anders uit dan de BMW's waar zij mee rijden? Ja toch, hé?
Vanop het veldje naast ons klinkt er plots luid gejuich. Ik vind de overdreven reactie wat aanstellerig. De gedachte leidt me af, een fractie van een seconde, maar lang genoeg om de opslag van onze tegenstanders niet helemaal juist te kunnen inschatten. Ik probeer nog terug te slaan met een gemikt slice shot, maar de bal eindigt roemloos in het net. 40-30. Matchpunt voor de tegenstanders.
In zijn boek over identiteit brengt Paul Verhaeghe de beleving ervan terug tot het constante spanningsveld tussen je assimileren met en je differentiëren van de groep. Erbij willen horen, maar toch je eigen persoon zijn. Het is een spanningsveld dat we allemaal constant bewandelen, in elke sociale omgeving waarin we ons bewegen. Soms doen we dat als individu binnen onze peergroup, soms als peergroup tegenover andere groepen of de rest van de maatschappij. We hebben schrik om in de massa op te gaan, maar verlangen ook naar de veiligheid en het groepsgevoel die de massa brengt.
Het is een lange, cruciale rally. Een prachtig dropshot wordt teruggehaald, mijn teamgenoot slaat een verloren gewaande bal via de achterkant alsnog terug het veld in. Uiteindelijk maken we het af met een plaatsbal in het hoekje. De stand is, voorlopig, weer gelijk, maar we roepen alsof we gewonnen hebben. De mannen naast ons werpen een blik in onze richting. Uitslovers, denken ze.
Verschenen in De Standaard op 23 juli 2020
Comments