Net als duizenden anderen had Lydia Mahabuke genoeg van de gehate pasjeswet. Die verplichtte haar om altijd en overal een pasje bij zich te hebben dat haar identificeerde als zwarte Zuid-Afrikaanse. Op basis van dat pasje werd haar gaan en staan strikt gereguleerd: ze mocht enkel in bepaalde toegewezen gebieden komen. Alle blanke mensen, ook kinderen, mochten haar op eender welk moment naar dat pasje vragen. In de praktijk was de pasjeswetgeving een belangrijk instrument om de racistische segregatie in het Zuid-Afrika van de apartheid te handhaven. En dus trok Lydia Mahabuke op 21 maart 1960 naar het politiekantoor van de township Sharpeville – zonder pasje. Door de pasjeswet op die manier te overtreden en zich aan te bieden voor arrestatie, wilden zij en 7.000 andere betogers de discriminerende wet aanklagen.
De pasjeswet is niet het enige geval van racistische wetgeving in de geschiedenis. Denk aan de nazistische rassenwetten van Neurenberg. Een van die wetten, de wet ter bescherming van het Duitse bloed en de Duitse eer, verbood huwelijken tussen Joden en niet-Joodse Duitsers. En er waren de Jim Crow-wetten van de Verenigde Staten tijdens de segregatie. Die maakten gescheiden onderwijs, gescheiden publieke voorzieningen en gescheiden overheidsinstellingen voor blank en zwart verplicht en institutionaliseerden een economische en sociale ongelijkheid tussen gekleurde en witte Amerikanen. In zijn recente boek Witte orde wijst sociolinguïst Sibo Rugwiza Kanobana naar het Spanje van de vijftiende eeuw als de plek waar juridische racialisering in Europa volgens verschillende historici voor het eerst de kop opstak. Uiteraard bestond discriminatie al veel langer, maar het denken in verschillende rassen en het inbouwen van raciale discriminatie in de wet was nieuw. Interessant is dat het bij de Spanjaarden eerst over religie ging. Het was de tijd van de reconquista, de herovering, waarbij christelijke koningen de islamitische Moren van het Iberische schiereiland wisten te verdrijven.
Moslims en Joden die vaak al generaties of zelfs eeuwenlang op het schiereiland woonden, hadden twee opties: vertrekken of zich bekeren tot het christendom. Anders wachtte hen de dood. Velen kozen ervoor zich te bekeren. Toch werden ze nooit aanvaard als authentieke christenen. Het stigma van hun religieuze achtergrond bleef hen achtervolgen. Dat kwam zelfs tot uiting in de taal. Er waren specifieke woorden voor de bekeerlingen: conversos voor bekeerde joden, moriscos voor bekeerde moslims. Die hardnekkige benamingen laten zien dat er altijd verschil zou zijn. Zelfs al zouden de bekeerlingen hun religieuze overtuigingen en praktijken echt veranderen, ze zouden altijd anders zijn dan ‘echte’, originele christenen.
Dat idee werd vanaf 1449 in harde wetten gegoten. Kanobana schrijft hoe Toledo in dat jaar als eerste een statuut uitvaardigde van bloedzuiverheid of ‘limpieza de sangre’. De wet verbood elke afstammeling van joden of moslims om een officiële functie te vervullen, zelfs als die persoon, oprecht of niet, bekeerd was. Uiteindelijk leidden de wetten ertoe dat wie geen zuivere bloedlijn van katholieke voorouders kon voorleggen de facto een tweederangsburger werd. Wat startte als iets religieus, werd op die manier iets raciaals. Zelfs het woord ‘ras’ zou volgens sommige taalkundigen van het Spaanse ‘razas’ komen, het woord waarmee destijds naar de drie verschillende religies werd verwezen.
Net als taal is wetgeving een interessant frame om naar racisme en discriminatie te kijken. Want raciale vooroordelen en discriminatie die in wetten worden gekristalliseerd, vormen een juridische onderbouw voor ongelijkheid. Dat noemt Sibo Kanobana ‘witte orde’: een hiërarchisch sociaal systeem waarin bepaalde mensenlevens minder waard worden geacht dan andere. Het is een systeem dat een bestaande machtsongelijkheid in stand houdt en rechtvaardigt.
Vanuit Spanje en Portugal kwam het idee van voorouderlijke bloedzuiverheid in de Amerika’s terecht, waar het nog meer los kwam te staan van religie. Uiteindelijk vond het ook ingang in Zuid-Afrika. Daar leidde het tot misschien wel de meest tastbare illustratie van de witte orde, een schrijnende veruitwendiging van machtsongelijkheid: apartheid.
De betoging in Sharpeville begon die 21ste maart 1960 vreedzaam. Sommige mensen hadden wel stenen bij zich om naar de politie te gooien, maar er werden vooral vrijheidsliederen gezongen en leuzen gescandeerd. Tot de politie versterking kreeg van gepantserde voertuigen en gevechtsvliegtuigen. Kort na de middag opende de politie het vuur op de betogers. Lydia Mahabuke kreeg een kogel in de rug en raakte ternauwernood, strompelend maar levend, thuis. In totaal vielen er 69 doden en 180 gewonden. De meesten werden in de rug neergeschoten terwijl ze probeerden te vluchten.
In Zuid-Afrika is 21 maart Human Rights Day. De Verenigde Naties riepen die datum uit tot de Internationale Dag tegen Racisme en Discriminatie.
Verschenen in De Standaard op 21 maart 2024
Comments